Geen bewijs voor energiebesparing WKO
In februari schrijft Milieumagazine het nog een keer: 70% van de WKO-systemen haalt het theoretische rendement niet. Het aangehaalde onderzoek is weliswaar flink gedateerd (uit 2011), maar recentere onderzoeken van de Rijksgebouwendienst en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied laten zien dat het ook in 2014 nog slecht gesteld was met WKO-rendementen.
Bureau Kent merkt op dat WKO-systemen zelfs toegepast worden in projecten waarin geen noemenswaardige koudevraag en dus geen rendabele toepassing mogelijk is, zoals bij gebouwen voor basisonderwijs die in de zomer gesloten zijn. Maar ook in woningbouwprojecten sluiten de uiteenlopende warmte- en koudebehoefte de succesvolle toepassing van een WKO uit. Dat leert een simpele gezond-verstandbenadering.
Lichtpuntjes zijn er wel: een recente wet verplicht exploitanten van WKO systemen het rendement van hun systeem te monitoren. Want, hoe gek het ook mag klinken, tot nu toe hebben de meeste exploitanten van WKO-installaties geen idee of de beoogde besparingen op de energieverbruiken voor verwarmen en koelen ook daadwerkelijk behaald worden. Meer duidelijkheid over werkelijke prestaties van WKO’s zal helpen om zinloze toepassing ervan tegen te gaan. En om zinvolle toepassingen beter onderbouwd te laten gebeuren.
Een ander lichtpuntje is de warmtewet: deze voorkomt dat exploitanten van een slecht functionerende WKO de meerkosten afwentelen door het warmtetarief te verhogen. De warmtewet zorgt er nu al voor dat potentiele investeerders reeler naar de werkelijke prestaties kijken. Maar men ziet ook de maas die de wet nog biedt: De geleverde koude is niet aan een maximum gebonden.
De NEN 7120 gaat uit van theoretisch haalbare rendementen voor WKO systemen. Daarnaast wordt wel gebruik gemaakt van de EMG (energie maatregelen gebiedsniveau) om rekenkundig van hogere rendementen uit te mogen gaan. Terugkoppeling van de theoretische met de praktijkrendementen gebeurt echter nauwelijks.