Wat ging er mis met de stadswarmte in Utrecht?
Tijdens de raadsinformatieavond op 10 maart over de problemen met het rendement van de stadsverwarming in Utrecht, gaf warmteleverancier Eneco opening van zaken. Een dappere stap van dit energiebedrijf, waarvoor respect past. Het draait allemaal om het Equivalent Opwek Rendement (EOR) van de stadswarmtecentrale. Op basis van historische gegevens is dit berekend op 177,5%. Dat rendement speelt een rol in de EPC: naarmate het rendement hoger is, wordt gemakkelijker aan de eis voldaan en hoeven aangesloten woningen minder geisoleerd te worden. Dat is gebeurd bij vele huizen die de afgelopen jaren in het Utrechtse stadsverwarmingsgebied gebouwd werden.
Maar, sinds 2011 is het rendement van de Utrechtse stadsverwarming flink gedaald. Door dalende stroomprijzen werd de efficiente STEG-unit veel minder ingezet. Van 177,5% daalde het rendement naar 125%, geeft Eneco aan. Het duurde tot 1 mei 2015 voordat Eneco dit meldde, en daarna duurde het nog een paar maanden tot bij de gemeente was doorgedrongen dat het oude rendement bij bouwaanvragen niet meer gebruikt mocht worden. In de tussentijd waren er vergunningen verleend op basis van het onjuiste hoge rendement en dat roept een bouwvergunningtechnische vraag op wat er nu moet gebeuren met ’ten ontrechte’ verleende vergunningen.
Maar de belangrijkste vraag is natuurlijk: hoe zit het met het energiegebruik en de CO2 uitstoot in het Utrechtse stadsverwarmingsgebied. Het antwoord op die vraag is eenvoudig en teleurstellend tegelijk: ruim vijftigduizend huishoudens in Utrecht gebruiken al sinds 2011 warmte die is opgewekt met een veel lager rendement dan iedereen altijd dacht. Het verbruik aan primaire energie en de uitstoot van CO2 ligt daardoor, voor al die woningen, tientallen procenten hoger dan verwacht.
Dan een kijkje naar de toekomst: Eneco meldt dat er een Bio Warmte Installatie (BWI) komt. En daardoor gaat het opwekrendement weer stijgen naar een waarde tussen de 150% en 165%. Niet de waarde die het ooit was, ook niet de waarde die altijd beloofd is, maar wel een hogere waarde dan nu. En vanaf wanneer is die waarde van toepassing? Dat is een pijnlijk puntje: volgens Eneco loopt de rekenwaarde achter op de werkelijke waarde. De rekenwaarde wordt namelijk bepaald op basis van praktijkinformatie uit voorgaande jaren. Dat is de reden dat het rekenrendement pas in 2015 werd aangepast, terwijl het werkelijke rendement al in 2011 was teruggevallen. Als de BWI in 2019 gaat leveren, kan (op basis van dezelfde redenering) vanaf 2023 gerekend worden met een hoger rendement.
Wat vindt bureau Kent van stadsverwarming? Bureau Kent ziet dat warmtenetten erg moeilijk rendabel te krijgen zijn. De investeringen zijn hoog, maar de opbrengsten blijven beperkt omdat nieuwe gebouwen nu eenmaal weinig warmte nodig hebben en omdat het warmtetarief (terecht!) beperkt wordt door de warmtewet. Daarom ziet bureau Kent eigenlijk alleen kansen voor industriele warmtenetten waar grote hoeveelheden restwarmte uitgewisseld worden met grootverbruikers. In nieuwbouwsituaties ziet bureau Kent helaas geen mogelijkheid om warmtenetten economisch rendabel te krijgen, tenzij er zeer grote subsidies verleend worden, gebruikers verplicht worden aangesloten en de warmtewettarieven losgelaten worden.